Raad van State verduidelijkt criteria voor planschade

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft inmiddels, op 3 november 2021,  een tweede overzichtsuitspraak over planschade gewezen (ECLI:NL:RVS:2021:2402). Hierin worden de diverse aspecten van planschade, in aansluiting op de eerdere overzichtsuitspraak van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582) verder verduidelijkt.

Deze beide overzichtsuitspraken zullen tot aan het in werking treden van de Omgevingswet (en ook daarna: gedurende de periode van vijf jaar waarin het overgangsrecht van toepassing zal zijn) belangrijke handvaten bieden voor het recht op planschade.

Na 1 januari 2023 is het normaal maatschappelijk risico bij indirecte schades in de vorm van waardedaling van onroerende zaken altijd 4 procent (artikel 15.7, eerste lid van de Omgevingswet).

In de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021 heeft de Afdeling aangegeven, dat het belangrijk is dat het bestuursorgaan de vaststelling van de omvang van het normale maatschappelijke risico goed motiveert.

Het is in principe aanvaardbaar dat ten aanzien van het normale maatschappelijke risico of normaal ondernemersrisico een vaste drempel wordt gehanteerd. Wel stelt de Afdeling daaraan de eis, dat naarmate een bestuursorgaan een hoger percentage als normaal maatschappelijk risico als drempel hanteert dan wel op een tegemoetkoming in mindering brengt, er zwaardere eisen aan de motivering worden gesteld.

Voor het bepalen van de hoogte van de drempel worden de volgende handvaten gegeven:

  1. Indien de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past, mag het bestuursorgaan een drempel van 5 procent van de waarde van de onroerende zaak toepassen.
  2. Indien aan een van beide indicatoren maar voor een deel wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 4 procent in principe aanvaardbaar.
  3. Indien aan een van beide indicatoren in zijn geheel niet wordt voldaan of indien aan beide indicatoren deels wordt voldaan, kan in principe een drempel van 3 procent  worden toegepast.
  4. Indien slechts aan een van beide indicatoren in het geheel niet wordt voldaan, kan in principe het minimumforfait van 2 procent, zoals bedoeld in artikel 6.2, aanhef en onder b van de Wro, worden toegepast.

De afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak is alleen relevant bij het beantwoorden van de vraag of de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past en/of past binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid. Aan die afstand komt geen zelfstandige betekenis toe omdat de omvang van de waardevermindering van onroerende zaken wordt bepaald door de afstand van de onroerende zaak tot de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden, zodat het ervoor dient te worden gehouden dat die afstand al in de waardevermindering van de onroerende zaak is verdisconteerd, aldus de Afdeling.

Deze uitspraak van de Afdeling biedt een verdere verduidelijking van de bij planschade geldende criteria.