Omgevingswet

De nieuwe Omgevingswet  zal naar verwachting op 1 januari 2021 in werking treden.

Het uitgangspunt van de nieuwe wet is: eenvoudiger, efficiënter, beter. Minder en overzichtelijke regels, meer ruimte voor initiatieven en lokaal maatwerk en vertrouwen als uitgangspunt. Dat zijn de basisprincipes van deze wet.

De komst van de Omgevingswet betekent dat er veel verandert. De wet bundelt 26 bestaande wetten op het gebied van onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur.

De Omgevingswet is gebaseerd op de volgende zes kerninstrumenten/pijlers:de omgevingsvisie, het programma, decentrale regelgeving, algemene rijksregels, de omgevingsvergunning en het projectbesluit.

Op de belangrijkste veranderingen door de Omgevingswet wordt hieronder ingegaan.

Het Omgevingsplan 

Belangrijke verandering is dat er straks sprake zal zijn van één omgevingsplan voor het gehele grondgebied van de gemeente. Het vervangt de verschillende bestemmingsplannen die nu nog van kracht zijn.

Op dit moment bestaan er verschillende bestemmingsplannen in een gemeente met allerlei verordeningen. Straks is er sprake van slechts één omgevingsplan: alle regels voor de fysieke leefomgeving zitten dan in één overzichtelijk document. 

Programma

Het Omgevingsplan kan ook een programma bevatten: een programma waaruit volgt welke maatregelen je neemt om de omgevingswaarde te halen of een andere doelstelling te behalen.

Omgevingsvergunning

 Een initiatiefnemer kan via één aanvraag bij één loket toestemming krijgen voor alle activiteiten die hij/zij wil uitvoeren. Tegen het besluit kan binnen zes weken bezwaar worden gemaakt. Daarna kunnen nog beroep en hoger beroep volgen.

Het omgevingsplan is relevant voor de volgende vergunningen:

  1. De omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (= bouwvergunning) en
  2. De omgevingsvergunning voor een afwijkingsactiviteit (bijvoorbeeld reclamevergunning, horecavergunning).

Een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit wordt geweigerd als er strijd is met het omgevingsplan. Een vergunning kan ook worden geweigerd als er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het verlenen van de vergunning tot ernstige nadelige of mogelijk ernstig nadelige gevolgen voor de volksgezondheid leidt.

Nieuw in de Omgevingswet is, dat de van rechtswege verleende vergunning (de zogenaamde lex silencio positivo) verdwijnt.

De procedure voor de vaststelling van het omgevingsplan is als volgt:

  1. Gemeenteraad moet kennisgeving doen van voornemen om omgevingsplan vast te stellen;
  2. Het ontwerp-omgevingsplan wordt vastgesteld;
  3. Een ieder kan een zienswijze indienen;
  4. Besluit tot vaststelling van het omgevingsplan;
  5. Beroep door belanghebbenden;
  6. Inwerkingtreding binnen vier weken na mededeling.
  7. Door het instellen van het beroepschrift wordt het besluit niet van rechtswege geschorst.

Omgevingsvisie

De gemeenteraad moet een omgevingsvisie vaststellen. Daarin wordt een beschrijving van de hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving gegeven. De visie is geen gedetailleerd plan maar toont de hoofdlijnen voor het langetermijnbeleid. Het Rijk en de provincie zijn verplicht een omgevingsvisie te maken, gemeenten niet.De omgevingsvisie heeft geen rechtsgevolgen en bindt burgers niet.

Projectbesluit 

Middels het projectbesluit kunnen procedures voor bijvoorbeeld de aanleg van een weg, windmolenpark of natuurgebied sneller en beter verlopen. Als zo’n project van het Rijk of de provincie in strijd is met een omgevingsplan, kan men daarvan afwijken. Ook kan het projectbesluit in de plaats komen van een omgevingsvergunning.

Algemene rijksregels

 In sommige gevallen worden nationale regels gesteld voor de bescherming van de leefomgeving. Het kan daarbij o.a. gaan om regels over de sterkte van rivierdijken (veiligheid). 

Decentrale regelgeving

Uitgangspunt van de Omgevingswet is dat decentrale overheden zoals gemeenten en provincie al hun regels over de leefomgeving bijeenbrengen in één gebiedsdekkende regeling. Dat zorgt voor inzichtelijke en samenhangende regelgeving die naleving gemakkelijker maakt. Voor de gemeenten is dit het omgevingsplan, waarin de huidige bestemmingsplannen en de verordeningen voor de fysieke leefomgeving (zoals bijv. de kapverordening) opgaan. De waterschappen en de provincies stellen respectievelijk een waterschapsverordening en een omgevingsverordening op.

Invoeringswet en Algemene Maatregelen van Bestuur

Verdere uitwerking van de Omgevingswet zal plaatsvinden in de Invoeringswet en in de nog vast te stellen Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s). Circa zestig oude AMVB’s worden vervangen door slechts vier nieuwe:

  1. Omgevingsbesluit
  2. Besluit kwaliteit leefomgeving
  3. Besluit bouwactiviteiten leefomgeving
  4. Besluit activiteiten leefomgeving.

De verwachting is, dat de AMvB’s rond de zomer van 2018 zullen worden gepubliceerd. Naast de (nieuwe) AMvB’s zullen vier aanvullingswetten worden gemaakt: de Aanvullingswet Bodem, de Aanvullingswet Geluid, de Aanvullingswet Grondeigendom en de Aanvullingswet Natuur. Ook hiervan is het de bedoeling dat deze op 1 januari 2021 in werking zullen treden. Daarnaast is er onder meer sprake van de Invoeringswet en het Invoeringsbesluit.

In de aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal in dit blog regelmatig aandacht worden besteed aan nieuwe ontwikkelingen in het kader van deze wet.

Overzicht van recente ontwikkelingen op het gebied van omgevingsrecht en vastgoed

Beoordelingskader van de Afdeling Bestuursrechtspraak bij beroep tegen de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan
In de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is sprake van de volgende, vaste lijn, in beroepsprocedures met betrekking tot bestemmingsplannen.

In principe heeft de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan de beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Het besluit moet echter wel zorgvuldig worden voorbereid en deugdelijk gemotiveerd worden.

In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan echter geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Het is in beginsel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan bestemmingen op te nemen die niet binnen de planperiode van 10 jaar zullen worden verwezenlijkt. Bovendien dient de raad in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan dient de raad te beoordelen of zich reeds een parkeertekort voordoet en in hoeverre door het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zich daartoe verhouden. Als dat niet is gebeurd is er sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit.

Staatssteun
Een aspect waarmee gemeenten rekening moeten houden bij de vaststelling van een bestemmingsplan is of er al dan niet sprake kan zijn van staatssteun. Belangrijk aandachtspunt voor gemeenten en marktpartijen is dus de vraag of er al dan niet sprake kan zijn van ongeoorloofde staatssteun. Zelfs als het bestemmingsplan niet wordt vernietigd door de bestuursrechter, dan nog kan de Europese Commissie van oordeel zijn dat er sprake is van ongeoorloofde staatssteun en de terugvordering daarvan gelasten.

Nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige overheidsdaad
Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten in werking getreden, althans met betrekking tot het gedeelte van de onrechtmatige overheidsdaad. Hierin is in onze nieuwsbrief d.d. 9 juli 2013 uitgebreid op ingegaan.

Het gedeelte met betrekking tot nadeelcompensatie (d.w.z. schadevergoeding bij rechtmatige besluiten) is nog steeds niet in werking getreden. De verwachting is dat dit pas in de loop van 2016 zal gaan gebeuren. De meeste overheden beschikken over een eigen nadeelcompensatieregeling. Deze blijven voorlopig dus gewoon van kracht.

Interessant is dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in een recente uitspraak van 22 januari 2014 een overweging heeft gewijd aan de nieuwe wet. De Afdeling geeft aan dat in het onderhavige geding ingevolge het overgangsrecht het recht geldt, zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wet, waardoor in dit geval artikel 8:73, eerste lid van de Awb (oud) van toepassing was. Dit artikel is overigens inmiddels vervallen.

Voorzover bekend zijn er tot dusverre nog geen uitspraken bekend met betrekking tot schadeverzoeken op basis van de nieuwe wet. Sinds 1 juli 2013 kan namelijk via een verzoekschrift een verzoek tot schadevergoeding wegens onrechtmatig overheidshandelen bij de rechtbank worden ingediend.

Nadeelcompensatie bij een tijdelijke wegafsluiting
In de meeste gevallen waarin wordt verzocht om nadeelcompensatie wordt een drempelbedrag van 15 procent redelijk geacht om voor risico van de ondernemer te blijven. Dit wordt geacht onder het maatschappelijk risico te vallen. Er zijn echter uitspraken bekend waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat het niet zonder meer redelijk is om een drempel van 15 procent van de omzet op jaarbasis te hanteren. Een voorbeeld daarvan is de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 5 december 2012 ( Wouwse Tol). De Wouwse Tol exploiteert een hotel-restaurant aan de A58. Vanwege groot onderhoud aan o.a. de A4 en een tijdelijke volledige afsluiting van de afslag naar haar bedrijf, heeft de Wouwse Tol schade geleden. De Minister heeft het verzoek om nadeelcompensatie afgewezen. De Afdeling is echter van oordeel, dat het niet zonder meer redelijk is om een drempel van 15 procent van de jaaromzet te hanteren.

Ook in andere uitspraken (o.a. ABRvSt 15 december 2004) heeft de Afdeling geoordeeld, dat schade ten gevolge van een volledige wegafsluiting gedurende bijvoorbeeld 26 dagen buiten het normale ondernemersrisico valt en dus in principe voor schadevergoeding in aanmerking komt. In een recente uitspraak van de Afdeling (ABRvSt 11 december 2013, Hollandse Brug) heeft de Afdeling geoordeeld dat in bepaalde gevallen een korting wegens voordeelverrekening redelijk kan zijn, echter in dit concrete geval was een extra korting van 5 procent niet redelijk. Het hoger beroep werd daardoor gegrond verklaard en er werd een aanvullende schadevergoeding toegekend.

Planschade
Dat ook de plaatsing van windmolens kan leiden tot aanspraak op vergoeding van planschade blijkt onder meer uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014. Ook hier hangt het in hoge mate af van de concrete omstandigheden van het geval maar in principe behoort planschade tot de mogelijkheden.